Home » Kwaliteit van zorg – Kwaliteit van leven – Themapagina » Kwaliteitsstandaard Bijnieraandoeningen » Primair hyperaldosteronisme: ziektespecifieke module

4.4.1. Inleiding

In dit hoofdstuk worden, naast een beschrijving van de aandoening en een verwijzing naar de huidige richtlijn voor primair hyperaldosteronisme, een aantal belangrijke onderdelen van optimaal goede zorg voor mensen met een primair hyperaldosteronisme beschreven in twee zorginhoudelijke modules: “Uniforme uitvoering van beeldvormende onderzoek” en “Uniforme uitvoering van een AVS”. Deze beschrijving is tot stand gekomen in samenwerking met betrokken partijen: de Bijniervereniging NVACP, BijnierNET, NVE en de Vereniging Samenwerkende Ouder- en Patiëntenorganisaties (VSOP).

 

Primair hyperaldosteronisme: ziektespecifieke module

Primair hyperaldosteronisme

In dit hoofdstuk worden, naast een beschrijving van de aandoening en een verwijzing naar de huidige richtlijn voor primair hyperaldosteronisme, een aantal belangrijke onderdelen van optimaal goede zorg voor mensen met een primair hyperaldosteronisme beschreven in twee zorginhoudelijke modules: “Uniforme uitvoering van beeldvormende onderzoek” en “Uniforme uitvoering van een AVS”. Deze beschrijving is tot stand gekomen in samenwerking met betrokken partijen: de Bijniervereniging NVACP, BijnierNET, NVE en de Vereniging Samenwerkende Ouder- en Patiëntenorganisaties (VSOP).

Primair hyperaldosteronisme is een groep van ziekten van de bijnieren waarbij de productie van aldosteron onevenwichtig hoog is, relatief autonoom van het renine- angiotensine systeem en niet te onderdrukken door een zout- of volumebelasting.

Er zijn verschillende oorzaken voor een primair hyperaldosteronisme. In ongeveer 30- 40% van de gevallen is er sprake van een (meestal goedaardig) gezwel in de bijnier. Dit wordt ook wel het syndroom van Conn genoemd. In 60% van de gevallen is er sprake van vergroting van beide bijnieren. Dit wordt bilaterale bijnierhyperplasie genoemd. Soms is er sprake van vergroting van 1 bijnier (eenzijdige of unilaterale bijnierhyperplasie). Er bestaan ook nog een aantal zeer zeldzame vormen van primair hyperaldosteronisme zoals een kwaadaardig gezwel in de bijnier dat te veel aldosteron maakt of een gezwel elders in het lichaam dat aldosteron maakt. Tenslotte bestaan er ook familiaire (erfelijke) vormen van een hyperaldosteronisme.

De meest voorkomende klachten en verschijnselen bij een primair hyperaldosteronisme zijn een verhoogde bloeddruk, spierzwakte, spierkrampen, hoofdpijn, hartkloppingen of hartritmestoornissen en veel plassen, ook ’s nachts. De verhoogde bloeddruk kan op den duur schade geven aan de nieren, het hart en de bloedvaten. De behandeling is afhankelijk van de oorzaak. Bij een eenzijdig gezwel in de bijnier wordt meestal gekozen voor een operatie. Als er sprake is van een bilaterale bijnierhyperplasie, of indien mensen niet geopereerd kunnen worden, dan zal gekozen worden voor een behandeling met medicijnen (spironolacton of eplerenon).

Een primair hyperaldosteronisme komt voor bij ongeveer 5-10% van de mensen met een verhoogde bloeddruk. Geschat wordt dat bij 17-23% van de mensen met een onbehandelbaar verhoogde bloeddruk, een primair hyperaldosteronisme de onderliggende oorzaak is.

Richtlijn Primair hyperaldosteronisme

De richtlijn “The Management of Primary Aldosteronism: Case detection, diagnosis, and treatment of patients with primary aldosteronism: An Endocrine society clinical practice guideline 2016.” beschrijft de diagnostiek en behandeling van mensen met een primair hyperaldosteronisme (bijlage 6.15). Hieraan zijn opmerkingen toegevoegd voor de Nederlandse situatie (bijlage 6.16). De richtlijn en opmerkingen beogen een beschrijving te geven van de optimale zorgverlening voor mensen met een primair hyperaldosteronisme waaraan zorgverleners zouden moeten voldoen om kwalitatief goede zorg te verlenen. De modules en aanbevelingen zijn tot stand gekomen in samenwerking met prof. dr. J.W.M. Lenders, dr. M.N. Kerstens en dr. J. Deinum.

4.4.2. Module Uniforme uitvoering beeldvormend onderzoek

In deze module wordt op basis van een uitgangsvraag en drie deelvragen beschreven hoe het beeldvormend onderzoek ter detectie en karakterisering van een laesie in de bijnieren dient te worden uitgevoerd en verslagen. Dit wordt gedaan aan de hand van aanbevelingen, welke vervolgens worden onderbouwd met het best beschikbare wetenschappelijke bewijs of expert opinion.

 

Uitgangsvraag en subuitgangsvragen

Uitgangsvraag:

Hoe dient het beeldvormend onderzoek ter detectie en karakterisering van een laesie in de bijnieren te worden uitgevoerd en verslagen?

 

Subuitgangsvragen:

  • Wat is het eerste keus beeldvormende onderzoek bij een laesie in de bijnier?
  • Wat zijn belangrijke aspecten bij de uitvoering van een CT-bijnieren voor het verkrijgen van optimale beeldvorming?
  • Welke aspecten moeten worden besproken in een verslag van een CT-bijnieren?

 

4.4.2.2. Aanbeveling en onderbouwing

Deelvraag 1: Wat is het eerste keus beeldvormende onderzoek bij een laesie in de bijnier?

Aanbeveling

De multidetector CT is de primaire modaliteit voor detectie en karakteriseren van bijnierlaesies.

 

Onderbouwing

Gezien de hoge spatiële resolutie, snelle acquisitietijd, en de mogelijkheid tot reconstructies in verschillende richtingen is de multidetector CT de primaire modaliteit voor de detectie en karakterisering van bijnierlaesies. Het overgrote deel van de bijnierlaesies kan met een CT-scan, meestal een dynamische CT met contrast, worden onderzocht. Een MRI-scan van de bijnieren biedt geen duidelijke voordelen bij de eerste beoordeling boven CT. Daarnaast is een CT-scan van de bijnieren sneller, goedkoper en beter beschikbaar dan MRI. Indien er een contra-indicatie bestaat voor het uitvoeren van een CT-scan, kan gekozen worden voor MRI (bijvoorbeeld nierfunctiestoornissen, allergie voor contrast, zwangerschap), indien er geen (relatieve) contra-indicaties bestaan voor MRI (claustrofobie, bepaalde implantaten, zoals bijvoorbeeld pacemakers, neurostimulatoren en recente plaatsing van stents).

 

Deelvraag 2: Wat zijn belangrijke aspecten bij de uitvoering van een CT-bijnieren voor het verkrijgen van optimale beeldvorming?

 

Aanbeveling

De CT-scan wordt volgens bijnierprotocol uitgevoerd.

 

Onderbouwing

De CT-scan wordt volgens bijnierprotocol uitgevoerd. Er wordt gestart met een CT-scan zonder contrast. Deze blanco CT wordt gebruikt voor de eerste analyse van de bijnieren. Indien beschikbaar kan ook histogram analyse worden uitgevoerd. Als er een laesie aanwezig is (HU> 10), wordt vervolgens contrast gegeven. Het verkrijgen van beelden in de verschillende fasen is belangrijk voor het uitvoeren van een wash-out analyse (portaal phrenicaveneuze fase na 60-70 seconden en na 15 minuten). Dit kan additieve informatie opleveren voor het verder karakteriseren van de laesie.

In bijlage 6.17 wordt een schematisch overzicht gegeven van kenmerken van verschillende laesies die kunnen voorkomen in de bijnieren.

 

Deelvraag 3: Welke aspecten moeten worden besproken in een verslag van een CT- bijnieren?

 

Aanbeveling

In het verslag van een CT-scan van de bijnieren worden alle kenmerken van de laesie (grootte, contouren, homogeniteit, densiteit), locatie en eventuele groei beschreven.

 
Onderbouwing

De bijnieren bevinden zich suprarenaal in het retroperitoneum. Een bijnier is ongeveer 30 mm breed, 10 mm dik en 50 mm lang. De rechter bijnier ligt direct posterior van de vena cava inferior en anterosuperior van het bovenste deel van de nier. De linker bijnier ligt posterolateraal van de aorta, posterior van de pancreas en anteromediaal van het bovenste deel van de nier. Iedere bijnier bestaat uit een corpus en twee benen, respectievelijk mediaal en lateraal. De rechter bijnier heeft de vorm van een omgekeerde “V”, de linker bijnier heeft een driehoekige, omgekeerde “V” of “Y” vorm. Normaal gesproken is de gehele bijnier omgeven door bindweefsel. De bijnieren zijn zeer sterk gevasculariseerd

en ontvangen arterieel bloed van de suprarenale arteriën (superior, mediaal, inferior) die

komen uit respectievelijk de a. hrenica inferior, abdominale aorta en renale arteriën.

In het verslag van een CT-scan van de bijnieren worden de volgende aspecten besproken

  • Locatie van de laesie(s): uni- of multiloculair
  • Grootte van de laesie(s)
  • Vergelijking met eerdere beeldvorming indien aanwezig: nagaan of laesie is gegroeid of veranderd
  • Contouren van de laesie(s): afgrensbaarheid en relatie tot de omliggende anatomische structuren
  • Homogeniteit: homogeen of heterogeen
  • Aanwezigheid van necrose, calcificaties, bloeding
  • Densiteit: Hounsfield Units (HU) waarden in verschillende fasen, berekenen van absolute en relatieve wash- out
  • Aangeven in welk vlak de “region of interest” (ROI) wordt bepaald (dus onder vermelding van coupe en serienummer)

4.4.2.3 Kwaliteitscriteria bij module: Uniforme uitvoering van beeldvormend onderzoek

  • De eerste keus  beeldvormend onderzoek van de bijnieren is een CT-scan.
  • Indien het uitvoeren van een CT-scan gecontra-indiceerd is, wordt een MRI scan van de bijnieren gemaakt.
  • De CT-scan van de bijnieren wordt volgens bijnierprotocol uitgevoerd om eventuele laesies verder te kunnen differentiëren.
  • In het verslag wordt op gestandaardiseerde wijze verslag gedaan van alle aspecten van de laesie(s) en de scan wordt indien mogelijk vergeleken met eerdere beeldvorming.

4.4.3. Module Uniforme uitvoering AVS

Nadat een hyperaldosteronisme biochemisch is vastgesteld, wordt onderzoek gedaan naar de onderliggende oorzaak door beeldvorming van de bijnieren middels CT (of MRI) en  op indicatie een adrenal venous sampling (AVS). Dit is belangrijk voor het bepalen van de juiste behandeling. In het geval van een unilateraal adenoom of eenzijdige hyperplasie kan tot operatie worden overgegaan. Bij bilaterale ziekte of indien een operatie niet mogelijk is, wordt medicamenteus behandeld. In deze module wordt op basis van een uitgangsvraag en vier deelvragen beschreven wat de plaats is van een AVS en hoe de AVS wordt voorbereid en uitgevoerd. Dit wordt gedaan aan de hand van aanbevelingen, welke vervolgens worden onderbouwd met het best beschikbare wetenschappelijke bewijs of expert opinion.

 

4.4.3.1 Uitgangsvraag en deelvragen

Uitgangsvraag:

Wat is de plaats van een AVS voor het lokaliseren van de bron van de aldosteron overproductie en hoe wordt deze voorbereid en uitgevoerd?

Deelvragen:

  • Wanneer wordt een AVS ingezet?
  • Waar moet op gelet worden ter voorbereiding op een AVS?
  • Hoe wordt een AVS uitgevoerd?
  • Wat zijn de mogelijke risico’s bij de uitvoering van een AVS?

 

4.4.3.2 Aanbeveling en onderbouwing

 

Deelvraag 1: Wanneer wordt AVS ingezet?

 

Aanbeveling

In de huidige richtlijn wordt aanbevolen gebruik te maken van een AVS om te differentiëren tussen uni- en bilaterale ziekte, als chirurgie een mogelijke behandelingsoptie is. Gezien de uitkomst van recent onderzoek staat dit echter ter discussie. Zowel CT als AVS kunnen niet als gouden standaard worden gezien.

 

Onderbouwing

De diagnostiek die gebruikt kan worden bij het bepalen van het subtype, namelijk een unilateraal aldosteron-producerend adenoom of bilaterale bijnierhyperplasie als oorzaak van een primair hyperaldosteronisme, bestaat uit een CT-scan van de bijnieren en/of een bijniervene sampling (AVS). Verschillende studies hebben laten zien dat de diagnostische waarde van beeldvorming alleen, voor het lokaliseren van de bron van de aldosteron overproductie, onvoldoende is. In de huidige klinische richtlijnen wordt aanbevolen gebruik te maken van een AVS om te differentiëren tussen uni- en bilaterale ziekte, als chirurgie een mogelijke behandelingsoptie is. Een systematisch review (van

m.n. retrospectieve studies) toonde aan dat er sprake is van discordante resultaten tussen CT en AVS bij 38% van de gevallen. Recent verschenen de resultaten van de eerste prospectieve, gerandomiseerde studie die de uitkomst vergeleek tussen een CT- of AVS-gebaseerd beleid (SPARTACUS). Van de 184 patiënten die deelnamen aan de gehele follow up kregen 92 patiënten een CT-gebaseerd beleid en 92 patiënten een AVS-gebaseerd beleid. Er werden na 1 jaar geen verschillen gevonden in de intensiteit van het gebruik van antihypertensiva ter controle van de bloeddruk tussen beide groepen. De streefbloeddruk werd bij 42% van de patiënten met een CT-gebaseerd beleid en 45% van patiënten met een AVS-gebaseerd beleid gehaald (p= 0.82). Er werden geen verschillen gevonden voor de kwaliteit van leven. Bij 80% van de patiënten met een CT-gebaseerd beleid en 89% van patiënten met een AVS-gebaseerd beleid (p=0.25) was er sprake vanresolutie van het hyperaldosteronisme. Ook waren er geen verschillen in het optreden van complicaties tussen beide groepen. In deze studie werden dus geen belangrijke verschillen gevonden tussen een CT- of AVS gebaseerd beleid na 1 jaar follow up. Beide onderzoeken kunnen op basis van de resultaten niet als gouden standaard worden beschouwd en geven aanleiding tot discussie over de huidige aanbeveling in de richtlijn voor het inzetten van een AVS. Anderzijds is het zeker mogelijk dat specifieke subgroepen toch baat zouden kunnen hebben van AVS.

De uitvoering van een AVS is technisch lastig en invasief. In Nederland wordt AVS maar in een beperkt aantal centra uitgevoerd. Er is behoefte aan uniforme uitvoering en interpretatie van de AVS in expertise centra in Nederland. Aangezien AVS een invasieve en dure test is, en gezien de nieuwe resultaten uit onderzoek, is het belangrijk de juiste patiënten te selecteren. AVS wordt niet uitgevoerd bij:

  • patiënten die voorkeur geven aan levenslange medicamenteuze behandeling met aldosteron-antagonisten
  • patiënten waarbij hoge leeftijd of comorbiditeit leidt tot een te hoog/onacceptabel risico bij operatie
  • aanwezigheid van verdachte kenmerken bij beeldvormend onderzoek passend bij een bijnierschorscarcinoom
  • patiënten jonger dan 35-40 jaar met een evident hyperaldosteronisme en een duidelijk unilateraal adenoom en een normale contralaterale bijnier bij beeldvormend onderzoek
  • patiënten met een bewezen familiair hyperaldosteronisme type-I of type-III

Deelvraag 2: Waar moet op gelet worden ter voorbereiding op AVS?

 

Aanbeveling

De voorbereiding op een AVS wordt op een gestandaardiseerde wijze uitgevoerd.

Onderbouwing

Ter voorbereiding op de uitvoering van AVS moeten een aantal maatregelen worden genomen:

  • correctie van een hypokaliëmie (een hypokaliëmie remt de aldosteron secretie en kan een unilateraal aldosteron producerend adenoom maskeren).
  • behandeling van hypertensie waarbij de cardiovasculaire voorgeschiedenis in ogenschouw wordt genomen.
  • aanpassing van antihypertensiva (bij voorkeur alleen gebruik van alfa-1 antagonisten of verapamil, die een verwaarloosbaar effect hebben op de renine secretie).
  • vóór uitvoering van de AVS kan de rechter bijniervene tevoren geïdentificeerd worden met CT met contrast. Daarbij kan de positie en relatie tot de omgevende structuren in beeld worden gebracht. Dit kan handig zijn, aangezien het katheteriseren van de rechter bijniervene moeilijk kan zijn door het kleine kaliberen omdat de rechter bijniervene onder variabele hoeken draineert in de vena cava inferior of direct in een kleine accessoire vena hepatica.
  • voorkomen van pijn en stress tijdens de AVS (uitleg, geruststelling, rustige omgeving, pijnstilling).

Als AVS zonder cosyntropin stimulatie wordt uitgevoerd, zijn er een aantal extra maatregelen die genomen moeten worden:

  • de procedure kan het best (simultaan) in de ochtend worden uitgevoerd om fout- negatieve resultaten door diurnale fluctuaties in ACTH te voorkomen.
  • voorkomen van pijn en stress tijdens de AVS (uitleg, geruststelling, rustige omgeving, pijnstilling).

 

Deelvraag 3: Hoe wordt een AVS uitgevoerd?

Aanbeveling

De AVS wordt op gestandaardiseerde wijze uitgevoerd.

 

Onderbouwing

De uitvoering van AVS verloopt volgens een gestandaardiseerd protocol in een ervaren multidisciplinair team. Er bestaan verschillende protocollen voor de uitvoering van AVS.

  • Ongestimuleerde bloedafname sequentieel of simultaan uit beide bijniervenen
  • Ongestimuleerde bloedafname sequentieel of simultaan bilateraal gevolgd door gestimuleerde bloedafname na een bolus cosyntropin (250 microgram cosyntropin i.v.)
  • Continue cosyntropin infusie met sequentiële bilaterale bloedafname (50 microgram/ uur, 30 min voor tot aan het eind van de procedure)

In Nederland wordt gebruikt gemaakt van de continue cosyntropin infusie met sequentiële bilaterale bloedafname. Er is nog geen bewijs voor “de optimale” methode voor de uitvoering van AVS. De “Adrenal Vein Sampling International Study (AVIS)” toonde dat er een grote variatie bestaat in de protocollen voor AVS. Bijna tweederde van de centra gebruikte de sequentiële techniek met cosyntropin stimulatie. De overige centra gebruikten de bilaterale simultane techniek zonder stimulatie. Bilaterale simultane AVS zou de kans op kunstmatige verschillen tussen de bijnieren, bij de pulsatiele secretie van aldosteron, kunnen voorkomen. Deze techniek kan, in theorie, de kans op trombose van de bijniervene verhogen. De gedachte achter de cosyntropin stimulatie is drieledig: het verhogen van de selectiviteitsindex en dus succesvolle sampling, het verminderen van de stress-geïnduceerde fluctuaties in cortisol en aldosteron secretie tijdens sequentiële AVS en het stimuleren van de aldosteron secretie uit een aldosteron producerend adenoom.

De meeste studies tonen aan dat stimulatie met cosyntropin de selectiviteitsindex (SI) verhoogt, dus bevestiging geeft van de selectiviteit van de katheterisatie. Er is geen eenduidig bewijs dat cosyntropin stimulatie meerwaarde biedt bij de besluitvorming rondom lateralisatie. Succesvolle AVS wordt bepaald door het berekenen van de SI. Gebaseerd op de resultaten van de AVIS wordt een grenswaarde van ≥2.0 zonder cosyntropin-stimulatie en ≥3.0 met cosyntropin stimulatie aanbevolen. In sommige centra is een intra procedurele cortisolbepaling beschikbaar ter verificatie van de correcte locatie van de katheter in de bijniervene en de mogelijkheid tot repositionering van de katheter. Dit vergt een goede logistiek en samenwerking met een toegewijd laboratorium, maar is van grote waarde. Lateralisatie van aldosteron secretie wordt bepaald door de lateralisatie index (LI). Er is geen bewijs voor de optimale afkapwaarde voor de LI uit prospectieve, gerandomiseerde studies. Er worden verschillende afkapwaarden voor de LI gebruik (2.0-4.0 onder ongestimuleerde condities en 2.6-4.0 tijdens stimulatie met cosyntropin, contralaterale suppressie index <1.0). Door het gebrek aan een uniform geaccepteerde uitvoering en interpretatie blijft AVS een uitdagende procedure.

 

Deelvraag 4: Wat zijn de mogelijke risico’s bij de uitvoering van een AVS?

Aanbeveling

Ter vergroting van het succespercentage en vermindering van complicaties wordt een AVS door een op dit gebied ervaren interventieradioloog uitgevoerd.

 

Onderbouwing

AVS is een invasief onderzoek en de procedure kan moeilijk zijn, met name het succesvol katheteriseren van de rechter bijniervene. Het succespercentage van de uitvoering van AVS is hoger als de procedure wordt uitgevoerd door een op dit gebied ervaren interventieradioloog. Ook het optreden van complicaties is afhankelijk van de skills en ervaring van de radioloog. Er bestaat een omgekeerd evenredig verband tussen het aantal uitgevoerde procedures en het aantal complicaties. Mogelijke complicaties zijn ruptuur van de bijniervene, dissectie, infarcering, trombose, bloeding en dientengevolge bijnierschorsinsufficiëntie. Het risico op een complicatie is laag indien de procedure wordt uitgevoerd door een ervaren interventieradioloog.

4.4.3.3 Kwaliteitscriteria bij module: Uniforme uitvoering van een AVS

  • Een AVS wordt op een gestandaardiseerde manier uitgevoerd in een ervaren multidisciplinair team
  • Een AVS wordt door een op dit gebied ervaren interventieradioloog uitgevoerd
  • AVS dient in Nederland gecentraliseerd te worden

4.4.4. Literatuur

Module: Uniforme uitvoering van beeldvormend onderzoek

  1. Boland G.W.L. Adrenal Imaging: Why, When, What, and How? Part I. Why and when to Image. AJR 2010 195: 377-381
  2. Boland G.W.L. Adrenal Imaging: Why, When, What, and How? Part 2. What Technique? AJR 2011 196: 1-5
  3. Boland G.W.L. Adrenal Imaging: Why, When, What, and How? Part 3 The Algorithmic Approach to Definitive Characterization of the Adrenal Incidentaloma. AJR 2011 196: 109-111
  4. Boland G.W., Blake M.A., Hahn P.F., Mayo-Smith W.W. Incidental adrenal lesions: principles, techniques, and algorithms for imaging characterization. Radiology 2008 249(3): 756-775
  5. Korivi B.R.K., Elsayes K.M. Cross-sectional imaging work-up of adrenal masses. World J Radiol 2013 5(3): 88-97
  6. Guerrisi A, Marin D, Baski M, Guerrisi P, Capozza F, Catalano C. Adrenal lesions: Spectrum of imaging findings with emphasis on multi-detector computed tomography and magnetic resonance imaging. J Clin Imaging Sci 2013 3:61-68
  7. Boland G.W.L. Lee M.J., Gazelle G.S., Halpern E. F., McNicholas M.M.J., Mueller P.R. Characterization of adrenal Masses using unenhanced CT: An analysis of CT literature; AJR 1998 171: 201-204
  8. Blake M.A., Cronin C.G., Boland G.W. Adrenal imaging; AJR 2010 194: 1450-1460
  9. Willatt J.M., Francis I.R. Radiologic evaluation of incidentally discovered adrenal masses; AM Fam Phys 2010 81(11): 1361-1366
  10. Panda A., Das C.J., Dhamija E., Kumar R., Gupta A.K. Adrenal imaging: Imaging techniques and primary cortical lesions; In J Endocrinol Metab 2015 19(1): 8-15
  11. Willatt J., Chong S., Ruma J.A., Kuriakose J. Incidental adrenal nodules and masses: The imaging approach; Int J Endocrinol 2015 1-6
  12. Hrabak-Paar M., Dido V., Stern-Padovan R. Should we use CT or MRI for detection and characterization of benign adrenal lesions? Ann Endocrinol 2015 76(3): 272-280
  13. Lumachi F, Marchesi P, Miotto D, Motta R. CT and MR Imaging of the adrenal glands in cortisol-secreting tumors; Anticancer res 2011 31: 2923-2926
  14. Chao C., Wu V., Kuo C., Lin Y., Chang C., Chueh S.J., Wu K., Pimenta E., Stowasser M. Diagnosis and management of primary aldosteronism: an updated review; Ann Med 2013 45: 375-383

 

 

Module: Uniforme uitvoering van een AVS

 

  1. Funder J.W., Carey R.M., Mantero F., Murad M.H., Reincke M., Shibata H., Stowasser M., Young W.F. The management of primary aldosteronism: case detection, diagnosis, and treatment: An Endocrine Society Clinical Practice guideline. J Clin Endocrinol Metab 2016
  2. Rossi G.P, Auchus R.J, Brown M, Lenders J.W.M, Naruse M, Plouin P.F., Satoh F, Young W.F. An expert consensus statement on use of adrenal vein sampling for the subtyping of primary aldosteronism; Hypertension 2014 63: 151-160
  3. Kim J.Y. Kim S.H., Lee H.J., Kim Y.H., Kim M.J., Cho S.H. Adrenal venous sampling for stratifying patients for surgery of adrenal nodules detected using dynamic contrast enhanced CT; Diagn Interv Radiol 2014 20:65-71
  4. Kline G.A., So B., Dias V.C., Harvey A., Pasieka J.L., Catheterization during adrenal vein sampling for primary aldosteronism: failure to use (1-24) ACTH may increase apparent failure rate; J Clin Hypertens 2013 15: 480-484
  5. Sarlon-Bartoli G., Michel N., Taieb D., Mancini J., Gonthier C., Silhol F., Muller C., Bartoli J., Sebag F., Henry J., Deharo J., Vaisse B. Adrenal venous sampling is crucial before an adrenalectomy whatever the adrenal-nodule size on computed tomography; J hypertension 2011 29: 1196-1202
  6. Graham U.M., Ellist P.K., Hunter S.J., Leslie H., Mullan K.R., Atkinson A.B. 100 cases of primary aldosteronism: careful choice of patients for surgery using adenal venous sampling and CT imaging results in excellent blood pressure and potassium outcomes; Clin Endocrinol 2012 76: 26-32
  7. Ota H., Seiji K., Kawabata M., Satani N., Omata K., Ono Y., Iwakura Y., Morimoto R., Matsuura T., Kudo M., Tominaga J., Satoh F., Ito S., Takase K. Dynamic multidetector CT and non-contrast-enhanced MR for right adrenal vein imaging: comparison with catheter venography in adrenal venous sampling; Eur Radiol 2016 26: 622-630
  8. Teng J., Hutchinson M.E., Doery J.C.G. Choy K.W., Chong W., Fuller P.J., Yang J. Role of adrenal vein sampling in primary aldosteronism: the Monash health experience; Int Med J 2015 1141-1146
  9. Pedersen M., Karlsen M.A., Ankjaergaard K.L., Jensen L.T. Primary hyperaldosteronism diagnosed with adrenal vein sampling. Characteristics and follow-up after adrenalectomy in a Danish study; Scan J Clin Labor Invest 2015: 76(1): 45-50
  10. Kocjan T., Janez A., Stankovic M., Vidmar G., Jensterle M. A new clinical prediction criterion accurately determines a subset of patients with bilateral primary aldosteronism before adrenal venous sampling; Endocrine Practice 2016 epub ahead of print
  1. Mailhot J.P., Traistaru M., Soulez G., Ladouceur M., Giroux M.F., Gilbert P., Zhu P.S., Bourdeau I., Olivia V.L., Lacroix A., Therasse E. Adrenal vein sampling in primary aldosteronism: Sensitivity and specificity of basal adrenal vein cortisol and aldosterone ratios to confirm catheterization of the adrenal vein; Radiology 2015; 277(3): 887-894
  2. Asmar M., Wachtel H., Yan Y., Fraker D.L., Cohen D., Trerotola S.O. Reversing the established order: Should adrenal venous sampling precede cross-sectional imaging in the evaluation of primary aldosteronism? J Surg Oncol 2015; 112: 144-148
  3. Satoh F., Morimoto R., Seiji K., Satani N, Ota H., Iwakura Y., Ono Y., Kudo M., Nezu M., Omata K., Tezuka Y., Kawasaki Y., Ishidoya S., Arai Y., Takase K., Nakamura Y., McNamara K., Sasano H., Ito S. Is there a role for segmental adrenal venous sampling and adrenal sparing surgery in patients with primary aldosteronism? Eur J Endocrinol 2015 173: 465-477
  4. Vonend O., Ockenfels N., Gao X., Allolio B., Lang K., Mai K., Quack I., Saleh A., Degenhart C., Seufert J., Seiler L., Beuschlein F., Quinkler M., Podrabsky P., Bidlingmaier M., Lorenz R., Reincke M., Rump L.C., Adrenal venous sampling: Evaluation of the German Conn’s registry; Hypertension 2011 57: 990-995
  5. Satani N., Ota H., Seiji K., Morimoto R., Kudo M., Iwakura Y., Ono Y., Nezu M., Omata K., Ito S., Satoh F., Takase K. Intra-adrenal aldosterone secretion: segmental adrenal venous sampling for localization; Radiology 2016 278(1): 265-274
  6. Sze W.C.C., Soh L.M., Lau J.H., Reznek R., Sahdev A., Matson M., Riddoch F., Carpenter R., Berney D., Grossman A.B., Chew S.L., Akker S.A., Druce M.R., Waterhouse M., Monson J.P., Drake W.M. Diagnosing unilateral primary aldosteronism- comparison of a clinical prediction score, computed tomography and adrenal venous sampling; Clin Endocrinol 2014: 81:25-30
  7. Lim V., Guo Q., Grant C.S., Thompson G.B., Richards M.L., Farley D.R., Young W.F. Accuracy of adrenal imaging and adrenal venous sampling in predicting surgical cure of primary aldosteronism; J Clin Endocrinol Metab 2014 99(8): 2719-2719
  8. Freel E.M. Adrenal vein sampling: is there now a consensus? Clin Endocrinol 2015 82: 35-36
  9. Raman S.P. Lessne M., Kawamoto S., Chen Y., Salvatori R., Prescott J.D., Fishman E.K. Diagnostic performance of multidetector computed tomography in distinguishing unilateral from bilateral abnormalities in primary hyperaldosteronism: comparison of multidetector computed tomography with adrenal vein sampling; J Comput Assist Tomogr 2015 39: 414-418
  10. Wolley M., Gordon R.D., Ahmed A.H., Stowasser M. Does contralateral suppression at adrenal venous sampling predict outcome following unilateral adrenalectomy for primary aldosteronism? A retrospective study; J Clin Endocrinol Metab 2015 100(4): 1477-1484
  11. Dekkers T, Prejbisz A, Kool LJ, Groenewoud HJ, Velema M, Spiering W, Kołodziejczyk-Kruk S, Arntz M, Kądziela J, Langenhuijsen JF, Kerstens MN, van den Meiracker AH, van den Born BJ, Sweep FC, Hermus AR, Januszewicz A, Ligthart-Naber AF, Makai P, van der Wilt GJ, Lenders JW, Deinum J Adrenal vein sampling versus CT scan to determine treatment in primary aldosteronism: an outcome-based randomised diagnostic trial. Lancet Diabetes Endocrinol. 2016 Jun 17 epub ahead of print

4.4.5. Bijlagen

  • The Management of Primary Aldosteronism: Case detection, diagnosis, and treatment of patients with Primary Aldosteronism: An Endocrine society clinical practice guideline
  • Opmerkingen bij de richtlijn voor primair hyperaldosteronisme
  • Kenmerken van de verschillende mogelijke laesies in de bijnieren die helpen bij de differentiatie tussen maligne en benigne laesies op CT en MRI